Brede en smalle dalen

Veel van het huidige alpenlandschap is gevormd in en na de ijstijden. Sommige dalen zijn smal en hoog, diep uitgesleten, zoals het Val Sinestra (het 'duistere dal') en het Val d'Uina, andere meanderen breeduit. In sommige dalen zie je vooral leisteen en minerale gesteenten, andere zijn gevormd uit kalkzandsteen. Langs het water en tegen de helling kom je allerlei soorten bomen en struiken tegen. Naast lariksen, sparren of dennen ook de groene els, de alpenbosrank en verschillende soorten kamperfoelie. Onder de bomen zijn orchideeën te vinden zoals venusschoentje en koraalwortel, langs kleine beekjes groeit in het voorjaar het geluksklokje, dat in Zwitserland alleen voorkomt in het oosten van Unterengadin. Bij het water leven de waterspreeuw en de grote gele kwikstaart. En met heel erg veel geluk zie je tegen een steile rotswand een rotskruiper...

Hangbrug over de Brancla, Val Sinestra
Hangbrug over de Brancla, Val Sinestra
Onherbergzaam Val d'Assa, S-Chalambert
Onherbergzaam Val d'Assa, S-Chalambert
Lieflijk Val Zeznina
Lieflijk Val Zeznina
Stekende wolfsklauw
Stekende wolfsklauw

Hoezo primitief? 

Wolfsklauwen heten primitieve sporenplanten. Ze houden het in de geschiedenis al een hele tijd vol. Hun soortgenoten ontstonden 400 mln jaar geleden, in het Devoon, toen het klimaat vochtig-tropisch was en er op de plek van de Alpen een moerasachtige binnenzee lag. In die tijd was het CO2 gehalte in de atmosfeer veel hoger dan nu. Er waren wolfsklauwen zo groot als bomen. Als ze omvielen verteerden ze maar langzaam. Tegenwoordige soortgenoten lijken het meest op mossen, met een hoogte van niet veel meer dan 15 cm.  In het Unterengadin komen maar liefst negen soorten voor. Wolfsklauwen zijn giftig. Ooit werden ze gemengd met gras en gehakt vlees tot wolvenaas.

Vogelnestje
Vogelnestje

 

Wonderlijke naam?

Het vogelnestje is een bijzondere orchidee. Hij heeft geen bladgroen en leeft van rottend hout. Zijn naam verwijst naar de wortels, die ´ghelyck eenen nest duer een ghevlochten´ zouden zijn. Aldus Rembert Dodoens, die de plant in 1554 opnam in zijn 'Cruydeboek', Linnaeus noemde de plant Neottia nidus-avis, dat is respectievelijk Grieks en Latijn voor vogelnestje. Dodoens was arts en botanist in de zuidelijke Nederlanden. Hij beschreef maar liefst meer dan 1300 soorten in het Nederlands. Zijn boek werd een standaardwerk voor apothekers; voor die tijd maakte men eeuwenlang gebruik van Romeinse (Dioscorides, 1e eeuw na Chr.) en Arabische meesters (Avicenna, 10e eeuw na Chr.).