rijke bloemenweiden

Alpenweiden zijn beroemd vanwege hun bloemenrijkdom. In Zwitserland doet het Engadin er nog een schepje bovenop. De naam betekent letterlijk 'tuin van de Inn'. Ramosch, het voormalige centrum van Unterengadin, was eeuwenlang de graankamer en daarmee de belangrijkste plaats van de streek. Tot honderd jaar geleden was men hier nog praktisch helemaal zelfvoorzienend. Men verbouwde tarwe en haver en tot aan een hoogte van 1900 m ook rogge en gerst. Groente werd op kleine schaal verbouwd in de buurt van huizen en hutten. Maar de veeteelt bracht de laatste eeuw meer op dan graan en kostte minder arbeid. Zo zijn de vroegere graanakkers grotendeels verdwenen en vervangen door weiden, hooilanden en bos. De kleinschaligheid van het oude terrassenlandschap is hier gelukkig behoorlijk in tact gebleven, en het gebruik van kunstmest nog beperkt. Je vindt er nog steeds oude akkeronkruiden als wilde weit en roggelelie, naast gentianen, orchideeën, tientallen soorten vlinderbloemigen, geneeskrachtige planten als Arnica of veldsalie, en keukenkruiden als tijm en karwij. De biodiversiteit is uitzonderlijk. hoog. In de directe omgeving van Ramosch komen ruim 1000 verschillende plantensoorten voor. Als je de delen boven 1800 m ook meerekent, kom je wel tot 1500 soorten. Dat is zelfs voor Zwitserland uitzonderlijk rijk, want ook in dit land zijn de zgn. Magerwiesen zeer zeldzaam geworden en wordt slechts 6 tot 8% van het landoppervlak beschermd.

Mottata ('heuvel') bij Ramosch
Mottata ('heuvel') bij Ramosch

Vijfduizend jaar geleden woonden er al mensen in het Unterengadin. Uit opgravingen is gebleken dat ze vee hielden en graan verbouwden; van rogge werd brood gebakken, van gerst maakte men pap. Hun weiden en akkers vormden ze door het plat branden van bos. In de bronstijd kwamen de eerste vaste nederzettingen. Bij de Mottata (´hogere heuvel´) ten oosten van Ramosch zijn houtskoolresten gevonden, en ook molenstenen en botten van vee. Het terrassenlandschap heeft zijn oorsprong in de ijstijden, maar zoals je dat vandaag nog ziet zou het al zeker 2000 jaar oud zijn.

Het boerenleven viel in eerste instantie niet mee, vergeleken met dat van de jager-verzamelaar. De lichaamslengte daalde fors, en mensen werden veel vaker ziek. Ook hun kennis van wilde planten nam sterk af. Dat maakte ze kwetsbaar bij misoogsten. Degenen met plantenkennis werden specialisten die zich richtten op medicinale werking.

Wolverlei (Arnica)
Valkruid (Arnica montana)

De liefde voor planten kwam vroeger vooral voort uit het nut: welke waren eetbaar, welke geneeskrachtig, welke goed voor het vee. Nog maar honderd jaar geleden kwamen de meeste geneesmiddelen direct uit de natuur. Sommige planten worden nog steeds gebruikt. Zo worden de bloemen van Arnica verwerkt in zalven tegen bloeduitstortingen. Carolus Clusius (1526-1609) was de eerste die met wetenschappelijke interesse de alpenflora bestudeerde en op excursie ging. Hij werkte o.a. aan het hof van keizer Maximiliaan II van Oostenrijk. Liefde voor de natuur kwam later. Anderhalve eeuw later schreef de Zwitserse wetenschapper Albrecht von Haller als eerste over de schoonheid van de Alpen.